Stel de rechtbank bepaalt dat je per direct een alimentatie aan je ex-partner moet gaan betalen, maar je vindt het bedrag veel te hoog. Dan kun je natuurlijk in beroep gaan. Maar helaas lost dat je probleem op de korte termijn niet op. In de regel bepaalt de rechtbank namelijk in het vonnis, dat dit direct kan worden uitgevoerd. Dat betekent dat als je niet zou betalen, de deurwaarder gelijk bij je op de stoep staat, met alle gevolgen van dien. Daar komt nog bij, dat uitspraken van het hof in hoger beroep soms zelfs jaren op zich kunnen laten wachten. In die tussentijd zit je aardig klem.
Het enige dat in dat geval rest is een poging om te proberen de uitvoering van het vonnis een halt toe te roepen (te laten schorsen) via een aparte procedure. Dat is echter bepaald geen sinecure.
Een goed voorbeeld daarvan is de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 31 augustus 2021. Een man diende aan zijn ex-partner alimentatie te betalen, waarbij de rechtbank uit was gegaan van een jaarinkomen van de man van € 150.000. Volgens de man had hij niet een dergelijk inkomen en kon hij dus ook de opgelegde alimentatie niet betalen.
Zolang er geen uitspraak is gedaan in hoger beroep, blijft het vonnis van de rechtbank van kracht. De mogelijkheden van het hof om iets aan de uitvoering van de uitspraak te doen zijn dus beperkt. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in eerdere rechterlijke uitspraken[1], welke het hof ook probeert te volgen.
Zo moet de rechter uitgaan van de inhoud van het voorliggende vonnis. De rechter mag de zaak dus niet over gaan doen. Wat kan de rechter dan nog wel?
Als er nieuwe omstandigheden zijn, waar de eerdere rechter geen rekening mee heeft kunnen houden (omdat deze zich pas ná het vonnis hebben voorgedaan) mag de rechter daar alsnog rekening mee houden. Daarvan lijkt hier echter geen sprake te zijn geweest.
Ook kan de rechter afwijken van de voorliggende uitspraak als er sprake lijkt te zijn geweest van een “kennelijke misslag”. Laten we zeggen: een zeer duidelijke fout in het vonnis van de rechtbank. Dat is dus een zeer hoge drempel. Want zoals eerder gezegd, de nieuwe rechter mag niet zomaar de zaak overdoen, omdat hij of zij er anders over denkt. Ook daarvan lijkt hier geen sprake te zijn geweest.
Wat dan overblijft is een afweging van belangen: Is het belang van de alimentatiegerechtigde om de alimentatie toch alvast te mogen incasseren, hoger dan dat van de alimentatieplichtige? Als dat niet het geval is, is er ruimte om het vonnis te schorsen.
Maar hoe stel je dat dan vast? Het hof lijkt niet echt aan die vraag toe te komen.
De man heeft bij het hof alsnog documenten overgelegd, waaruit blijkt dat zijn inkomen in werkelijkheid lager is dan waar de rechtbank vanuit ging. Bij de rechtbank had hij dat verzuimd. Het hof vindt dat deze documenten relevant zijn in het kader van de gevraagde schorsing.
Op grond van deze documenten stelt het hof vast, dat een te hoge alimentatie is opgelegd en dat daarom de alimentatieveroordeling deels moet worden geschorst. De alimentatiegerechtigde mag nog slechts € 1.850 per maand incasseren in plaats van € 6.206.
Fijn voor de alimentatieplichtige en gelet op de toelichting van het hof lijkt niet uitgesloten dat dit oordeel in de buurt ligt van de nog te wijzen uitspraak in hoger beroep. Probleem opgelost zou je zeggen.
Dat vind ik in dit geval echter lastig. Want volgens mij heeft het hof precies dat gedaan wat volgens de hiervoor opgesomde regels niet mag.
De stukken van de man over zijn inkomen, zijn geen omstandigheden die ná het vonnis zijn opgekomen. De man had deze ook gewoon bij de rechtbank kunnen overleggen. Volgens mij had het hof daarop dan ook geen acht mogen slaan.
Door dat wel te doen, overtreedt het hof ook nog een tweede uitgangspunt. Het hof loopt immers vooruit op een eventuele uitspraak in hoger beroep en probeert deze te benaderen.
Hoewel het in dit geval dus voor de alimentatieplichtige goed afliep, ben ik bang dat niet elke rechter zo bereidwillig zal worden gevonden.