Rood beeldmerk van Rutten & Welling Advocaten
18 mei 2020

Mijnbouwschade moet toch vergoed worden door de Staat

Economische Zaken kan niet een schadeclaim afwijzen, alleen omdat de mijnen al meer dan 30 jaar geleden gesloten zijn. De schadeclaim kan uit meer bestaan dan alleen de reparatie van scheuren. Ook “monitoring” en waardevermindering kunnen een onderdeel van de schadeclaim zijn. Emotionele schade zal daarentegen niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Inleiding

De mijnbouw in Limburg is pas echt begonnen met de opening van de Oranje-Nassau mijn in 1899. Er waren uiteindelijk ongeveer 12 grote mijnen actief in Limburg. Na een enorme groei werd het na de kolencrisis in 1958 duidelijk dat er voor de Limburgse kolen goedkopere alternatieven waren. In 1965 is een plan opgesteld om de mijnen weer te sluiten en in 1974 sloot de laatste mijn in Limburg[1].

Het netwerk van mijnschachten ligt onder oostelijk Zuid-Limburg en strekt zich uit tot en met Urmond. Het gaat om een gebied van circa 28 x 12 kilometer[2]. De gangen van deze schachten worden niet meer onderhouden met als gevolg dat het mijnwater weer stijgt. Deze stijging kan zorgen voor verzakkingen maar ook voor een stijging van de bodem. Dit veroorzaakt uiteindelijk schade aan gebouwen. Dat dit een reëel risico is, heeft zich in het verleden wel bewezen; denk bijvoorbeeld aan ’t Loon in Heerlen in 2011[3].

[4]

Voor de schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten heeft de Rijksoverheid enkele jaren geleden een waarborgfonds in het leven geroepen (het Waarborgfonds Mijnbouwschade). Voor het verzoek om een vergoeding als gevolg van mijnbouwactiviteiten te krijgen geldt een bepaalde procedure[5]. Volgens artikel 137 Mijnbouwwet krijgt iemand die schade heeft geleden, onder bepaalde voorwaarden, deze schade vergoed door het Waarborgfonds.

 

De casus

In de casus waar de Raad van State op 15 april 2020 uitspraak in heeft gedaan[6], gaat het om het volgende.

In 2014 hebben twee huiseigenaren zich gewend tot het Waarborgfonds. De Technische Commissie heeft geadviseerd om de schade te vergoeden. Er is sprake van een ernstige schade en het is aannemelijk dat de schade is ontstaan door het niet meer goed functioneren van de afsluiting van een verticale boring[7]. Dit is volgens de commissie een na-ijlend gevolg van de kolenmijnbouwactiviteiten. De commissie sluit niet uit dat er in de toekomst nieuwe schade kan ontstaan.

Vervolgens dienen de beide huiseigenaren de schadeclaim in bij het Waarborgfonds. Zij verzoeken om naast de vastgestelde feitelijke herstelkosten (respectievelijk € 39.220,00 en € 2.938,00) ook de kosten van toekomstig schadeherstel, de kosten van jaarlijkse controles en de waardedaling van hun woningen te vergoeden. Beide huiseigenaren vorderen ieder voor zich ongeveer € 180.000,00.

De minister van Economische Zaken (verder: EZ) kent alleen de feitelijk geleden kosten toe en wijst het overige van de vorderingen af. Het bezwaar van de huiseigenaren wordt door EZ afgewezen. Bij de rechtbank Limburg worden de huiseigenaren in het gelijk gesteld. De rechtbank draagt EZ op om een nieuw besluit te nemen. EZ heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

 

De argumenten van EZ om de schade niet te vergoeden

In het kort brengt EZ de volgende argumenten naar voren:

  1. Artikel 137 Mijnbouwwet geldt niet omdat er geen sprake is van risicoaansprakelijkheid zoals bedoeld in artikel 6:177 BW op basis van het overgangsrecht.
  2. De vordering tot vergoeding van schade is verjaard omdat de vordering meer dan 30 jaar na het einde van de mijnbouwactiviteiten is ingediend (artikel 3:310 lid 2 BW).
  3. Het Waarborgfonds vergoedt geen toekomstige schade (zoals de gevorderde vergoeding voor toekomstig herstel, de kosten voor controles en de waardedaling van de woningen).
  4. De waardedaling van de woning zou zuivere vermogensschade zijn en geen zaakschade.

Ik bespreek hieronder kort elk argument van EZ individueel.

 

Ad 1. Artikel 137 Mijnbouwwet en het overgangsrecht

De Raad van State heeft eerder geoordeeld dat er alleen een schadevergoeding op basis van artikel 137 Mijnbouwwet kan volgen als er sprake is van aansprakelijkheid zoals bedoeld in het algemene artikel 6:177 BW over aansprakelijkheid voor mijnbouwschade[8]. Kort gezegd, als de exploitant van de mijn aansprakelijk zou zijn geweest, dan kan aanspraak worden gemaakt op een vergoeding uit het Waarborgfonds.

Als de woningeigenaar al vóór 2003 bekend was met de schade, zou er geen sprake meer zijn van aansprakelijkheid en is er geen recht op een schadevergoeding[9]. De achtergrond is dat de reikwijdte van artikel 6:177 BW met de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet is uitgebreid. De wetgever wilde niet dat mensen met terugwerkende kracht een beroep konden doen op ruimere mogelijkheden voor schadevergoeding.

De Raad van State oordeelt dat de woningeigenaren niet al vóór 2003 bekend waren met de schade. De schade is hier niet direct ontstaan uit de mijnbouw zelf maar uit het disfunctioneren van de afsluiting van een boorgat en pas in 2014 tot uiting is gekomen. EZ heeft niet bewezen dat de eerdere schades aan de woningen dezelfde oorzaak hadden.

Op basis van het overgangsrecht kan de schadeclaim niet worden afgewezen, aldus de Raad van State.

 

Ad 2. De verjaring

EZ betoogt dat alle vorderingen tot vergoeding van mijnbouwschade zijn verjaard na de absolute verjaringstermijn van 30 jaren[10].

Deze termijn van 30 jaar voor mijnbouwschade staat in artikel 3:310 lid 2 BW. EZ stelt dat de termijn begint vanaf de sluiting van de desbetreffende mijnen in 1969[11].

Als dit standpunt gevolgd zou worden, zou niemand in Limburg meer aanspraak kunnen maken op de vergoeding van schade als gevolg van mijnen.

De vraag is echter wanneer de verjaringstermijn begint. Dit aanvangstijdstip moet objectief vast te stellen zijn. De Raad van State concludeert hier dat de termijn niet aanvangt met de sluiting van de mijnen maar in dit geval zou moeten aanvangen op het moment van het disfunctioneren van de afsluiting van het boorgat. Dit moment is echter niet meer vast te stellen.

De Raad van State grijpt vervolgens terug naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad stelt (kort gezegd) dat de verjaringstermijn begint te lopen zodra de gebeurtenis waardoor schade is ontstaan, is opgehouden te bestaan als:

  • niet is vast te stellen wanneer de schadeveroorzakende gebeurtenis plaatsvond en
  • er sprake is van een voortdurende gebeurtenis en
  • er daardoor onzekerheid is over het aanvangstijdstip.[12]

Volgens deze criteria is er in het geval van beide woningeigenaren geen sprake van verjaring, aldus de Raad van State.

 

Ad 3. Alleen bestaande schade of ook toekomstige schade

EZ betoogt dat volgens artikel 137 Mijnbouwwet toekomstige schade niet wordt vergoed. Kort gezegd: artikel 137 Mijnbouwwet stelt: “… bij wie zaakschade is opgetreden…” (voltooide tijd).

De Raad van State oordeelt dat het de oorspronkelijke bedoeling was om met de Mijnbouwwet een goed vangnet te creëren voor personen. De Raad van State oordeelt dat met het begrip “zaakschade” (in plaats van “schade”) wordt bedoeld: financiële schade die direct te herleiden is tot aantasting van de waarde van een onroerend goed. Het begrip sluit volgens de Raad van State persoonsschade, immateriële schade en indirecte schade uit[13].

De schadeposten voor jaarlijks onderzoek kunnen daarom worden toegewezen. Deze posten volgen direct uit de mijnbouwschade. Het jaarlijks onderzoek is nodig omdat er nog steeds beweging is in de woningen en hierdoor tijdig kan worden ingegrepen. Het jaarlijks onderzoek is daarmee een schadebeperkende maatregel.

De gevorderde toekomstige herstelkosten worden afgewezen. Of deze kosten zullen ontstaan, is onzeker. De schade is nog niet geleden en hoe hoog een schade in de toekomst zal zijn, kan alleen in de toekomst blijken. De woningeigenaren kunnen dan weer een verzoek tot schadevergoeding indienen.

 

Ad 4. De waardedaling van de woningen

EZ stelt dat het feit dat een woning in een risicogebied ligt (en daardoor minder waard kan worden), vermogensschade is en niet wordt vergoed. De Raad van State is het hier mee eens.

Echter, de oorzaak van de beschadigingen (de niet functionerende afsluiting van een boorgat) is niet weggenomen. Het risico dat er nieuwe schade ontstaat, is dus aannemelijk. Hierdoor ontstaat een waardevermindering van de woningen (de verkoopwaarde daalt[14]). Deze waardevermindering is direct te herleiden tot het disfunctioneren van het boorgat en komt daarom voor vergoeding in aanmerking.

Een van de woningeigenaren heeft ook nog een vordering ingediend voor gederfd woongenot. Deze vordering wordt door de Raad van State afgewezen omdat woongenot een immaterieel voordeel is. Gederfd woongenot is vermogensschade en geen zaakschade en wordt dus niet gedekt onder de Mijnwet.

 

Conclusie

De Raad van State wijst de periodieke onderzoekskosten toe en stuurt EZ terug naar de tekentafel om de waardevermindering van de woningen opnieuw in kaart te brengen. De Raad van State past de judiciële lus toe. Geschillen over het nieuwe besluit van EZ moeten meteen voorgelegd worden aan de Raad van State[15].

Concreet betekent deze uitspraak dat de bewoners van Zuid-Limburg niet huiverig hoeven te zijn dat hun vordering tot vergoeding van mijnbouwschade meteen wordt afgewezen, alleen omdat de mijnen al meer dan 30 jaar zijn gesloten. Ook nu kunnen nog steeds schadeclaims worden ingediend.

Let er wel op dat alleen reële vorderingen zullen worden toegewezen en dat dit een lange weg kan zijn. De psychische ellende zal niet vergoed worden. Het is dan ook verstandig om meteen goede juridische bijstand in te schakelen. Dit voorkomt teleurstellingen achteraf.

Heeft u nog vragen, neem dan gerust contact met mij op.

 

Naschrift 1

EZ wordt overigens goed op de vingers getikt in deze uitspraak: het bestuursorgaan mag niet pas in hoger beroep een nieuwe feitelijke grondslag benoemen[16].

Naschrift 2

De beslissing van de Raad van State is niet ondertekend door de voorzitter en ook niet door de griffier. Het zou mij niet verbazen dat dit niet ondertekenen een gevolg is van thuiswerken van de voorzitter en van de griffier vanwege de Corona-crisis.

 

[1] Interessant is de achtergrond en de rechtsvergelijking met België en Duitsland, uitgevoerd door Utrecht Centre for Accountability and Liability Law uit 2016

[2] Lezenswaardig: https://www.demijnen.nl/van-groen-naar-zwart-en-weer-terug

[3] https://www.parool.nl/nieuws/mijngang-oorzaak-verzakking-t-loon~bd9679b1/

[4] Bron: “Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg”, projectgroep GS-ZL, 14 december 2016, pag. 11

[5] https://www.rijksoverheid.nl/wetten-en-regelingen/productbeschrijvingen/schadevergoeding-waarborgfonds-mijnbouwschade

[6] Raad van State, ECLI:NL:RVS:2020:1056

[7] Dit veroorzaakt bodembeweging en verzakkingen

[8] Raad van State, 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2325 en ECLI:NL:RVS:2016:2324, De achtergrond is dat reikwijdte van artikel 6:177 BW met de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet is uitgebreid. De wetgever wilde niet dat mensen met terugwerkende kracht een beroep konden doen op ruimere mogelijkheden voor schadevergoeding.

[9] Dit is op basis van artikel 189a lid 2 Overgangswet Burgerlijk Wetboek

[10] Dit standpunt zorgde in 2016 voor veel beroering en heeft tot politieke discussies geleid, zie bijvoorbeeld: https://kerkrade.sp.nl/nieuws/2016/03/wat-moet-er-gebeuren-met-mijnbouwschade-in-limburg. Daarna is de minister wel een beetje ingekeerd. Echter, deze procedure was een proefprocedure om duidelijkheid te krijgen.

[11] Het gaat hier dus om de Domaniale mijn in Kerkrade of om de Wilhelminamijn in Terwinselen (Kerkrade), https://nos.nl/artikel/2011243-vies-zwaar-en-weggestopt-de-limburgse-mijnsluitingen.html

[12] Hoge Raad, 22 maart 2019, RvR 2019/42

[13] Ro 41-42

[14] De verkopende partij moet immers aan de koper mededelen dat er sprake is geweest van mijnbouwschade en dat dit risico nog steeds aanwezig is.

[15] Artikel 8:113 lid 2 Awb. Dit zorgt voor een aanzienlijke verkorting van de juridische procedure.

[16] Ro. 25

Gerelateerde artikelen