Hoe zit dat eigenlijk? Je bent trotse grootouders en dan ineens gaan de ouders van je kleinkinderen scheiden. En in alle tumult die er vervolgens ontstaat blijkt er ineens geen plek meer te zijn voor contact tussen jou en je kleinkinderen. Natuurlijk zeg je daar iets van en probeer je tot afspraken te komen. Wat soms knap lastig is in een gespannen situatie. Maar wat nu als dat allemaal niet lukt? Kun je dan via de rechter afdwingen om toch je kleinkinderen te mogen zien?
Onze wet kent op dit moment nog geen recht op omgang voor de grootouders. Toch is er in rechtszaken wel wat meer ruimte gemaakt voor de positie van grootouders. Maar een “recht op omgang” is er niet zomaar. Als er alleen maar sprake is geweest van een gewoon “opa en oma” contact kun je niets afdwingen. Dus als je je kleinkinderen vóór de scheiding wel af en toe zag met een familiebezoek of losse gelegenheden is dat onvoldoende. Eigenlijk is die ruimte er pas als de grootouders een structureel contact hadden met de kleinkinderen en ook een deel van de opvoeding voor hun rekening namen voor de scheiding.
Nu is daar tegenwoordig best vaak sprake van. Doordat veel ouders allebei werken en de kinderopvang prijzig of niet altijd beschikbaar is, bieden veel grootouders vaak op vaste dagen in de week opvang. Dat kan een situatie opleveren waarin de grootouders nauw zijn betrokken bij de opvoeding van het kind. In dat geval is er een kans dat het recht op omgang wordt toegewezen.
Erg eenvoudig is dat echter niet. Wat ook de uitspraak van de rechtbank Oost Brabant van 15 maart 2023 maar weer bewijst.
Allereerst moeten de grootouders die nauwe betrokkenheid bij de opvoeding van de kleinkinderen aantonen. In dit geval hadden de grootouders erop gewezen, dat zij gedurende een langere periode op vaste dagen het kleinkind hadden opgevangen. De vader van het kleinkind ontkende dat echter en wees op stukken waaruit zou blijken dat het kind op de kinderopvang had gezeten. De rechtbank geeft aan dat daardoor niet kan worden vastgesteld dat het contact tussen de grootouders en hun kleinkind het gebruikelijke contact oversteeg. Er is dus niet gebleken van een “nauwe persoonlijke betrekking” en dat is wel nodig om tot een omgangsregeling te komen.
Maar deze grootouders liepen nog tegen andere problemen aan. Op het moment dat de rechter naar de zaak keek, hadden zij al heel lang geen contact met het kleinkind gehad. Als er al sprake was geweest van een nauwe persoonlijke betrekking, dan was deze door deze periode (te) lang verbroken. Daardoor bestaat die nauwe persoonlijke band niet meer.
Bovendien lijkt ook de gezondheidstoestand van het kleinkind volgens de rechtbank zich tegen het contact te verzetten. En is ook nog eens de relatie tussen de grootouders en de vader van het kleinkind verstoord. Allemaal omstandigheden die maken dat het contact bij het kleinkind veel spanningen kan oproepen en waarschijnlijk het contact (te) belastend voor het kind is. Ook als er sprake zou zijn geweest van een nauwe persoonlijke band, zou de rechter het verzoek dus waarschijnlijk hebben afgewezen.
Deze uitspraak laat goed zien welke klippen grootouders moeten omzeilen om contact met een kleinkind af te dwingen. Zelfs als er voorheen een nauwe band was ontstaan zal dat vaak niet gemakkelijk zijn. De stap naar de rechter wordt immers pas gemaakt als grootouders er niet zelf met de ouders van de kleinkinderen uitkomen. Dat betekent vaak dat er hoog oplopende spanningen zijn en dat kan op zich al een reden zijn voor een rechter, om toch maar geen contact toe te staan.
Mocht u zelf in een dergelijke situatie zijn beland neem dan gerust contact op en dan kijken we samen hoe we het zouden kunnen aanpakken. Maar ook uit deze uitspraak blijkt weer, dat goed overleg en begrip over en weer, meer kans op een oplossing biedt, dan een gang naar de rechter.