Bij de uitspraak van de rechtbank Den Haag[1], ging het om de vraag of een vrouw de door haar ontvangen compensatie van € 30.000 diende te delen met haar ex-partner. Anders gezegd, of deze compensatie in de gemeenschap van goederen van deze partijen viel?
De vrouw vond van niet. De aanvraag voor de toeslagen stond op haar naam. Zij is dus ook degene bij wie de Belastingdienst ten onrechte tot terugvordering overging. Zij is dan ook van mening, dat de compensatie voor haar en niet mede voor haar ex is bedoeld. Bovendien is dit recht pas na beëindiging van de gemeenschap van goederen ontstaan en betreft het een vergoeding van immateriële schade.
Dat laatste is op zich geen rare gedachte. Hoewel in de (oude) gemeenschap van goederen in beginsel alle eigendommen gezamenlijk zijn, kunnen sommige rechten als “verknocht” worden aangemerkt. Een van de rechten die veelal al verknocht worden aangemerkt is een vergoeding van smartengeld. Voor zover eerder bedoelde compensatie daarmee gelijk te stellen is, is er inderdaad wellicht reden om deze buiten de gemeenschap te houden.
De tekst van de regeling[2] geeft ook aanleiding voor deze gedachte. Daarin staat namelijk:
Om ouders als bedoeld in onderdeel 2.1 sneller recht te doen voor het door hen ondervonden leed, keur ik vooruitlopend op wetgeving goed dat de Belastingdienst/Toeslagen een forfaitair bedrag van € 30.000 kan uitkeren aan ouders die in één of meerdere jaren in aanmerking komen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van (een van) de herstelregelingen.
De rechtbank oordeelt hier anders over en wijst erop, dat het gaat om een compensatie “per gezin”. Het gaat dus volgens de rechtbank niet om een persoonsgebonden uitkering. De vrouw dient volgens de rechtbank dan ook de helft van de ontvangen compensatie te betalen aan haar ex-partner.
De uitspraak laat niet zien, of er een onderscheid te maken is, tussen het door de vrouw en haar ex-partner geleden leed. Daarvoor zou wel aanleiding kunnen zijn. Immers, omdat de vrouw de aanvrager was, zullen de maatregelen van de Belastingdienst in het kader van de terugvordering zijn gericht tegen de vrouw, niet tegen haar ex-partner.
De rechtbank lijkt vooral te kijken naar de periode waarop de toeslagen zagen. Toen waren partijen partners, dus moet er volgens de rechtbank worden gedeeld. Dat lijkt mij onjuist. Bij de compensatie gaat het immers om vergoeding voor schade veroorzaakt door de terugvordering door de belastingdienst. Men zou dus moeten kijken naar de periode waarover deze terugvordering plaatsvond en wie daardoor werd geraakt.
Als partijen in die periode (deels) al geen gezin meer vormden, is er dan ook een goede reden om de compensatie (deels) als verknocht aan te merken. Deze vraag wordt door de rechtbank niet bekeken.
In dit geval had dat overigens waarschijnlijk niet veel uitgemaakt. Het lijkt er immers op dat partijen tot medio 2020 nog samen een gezin vormden. Ook de ex-partner zal daarom zijn geraakt door de situatie waarin het gezin terecht kwam door de terugvordering. Maar er zullen veel gevallen zijn, waarin dat anders ligt.