Wat was er aan de hand?
De rechtenstudent van de Universiteit van Leiden volgde de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid en studeerde in 2022 af. De student behaalde een gewogen gemiddelde van 7,758 en een 8,0 voor zijn scriptie. Een prachtig resultaat zullen de meeste mensen denken. Zo ook deze student. Volgens hem verdiende zijn resultaat het predicaat ‘cum laude’.
De examenregeling van de universiteit bepaalt dat het predicaat ‘cum laude’ pas wordt verleend indien aan een aantal eisen wordt voldaan, waaronder het behalen van een gemiddelde van minimaal 8,0. De student voldeed aan alle overige voorwaarden, maar kwam 0,242 tekort op zijn gemiddelde.
Voor de student was het echter nog geen gelopen race. De examenregeling bepaalt namelijk ook dat, indien het gemiddelde niet meer dan 0,5 punt afwijkt van een 8,0, de examencommissie in bijzondere gevallen alsnog kan besluiten om het predicaat ‘cum laude’ te verlenen. Het moet dan dus gaan om ‘bijzondere gevallen’. Een open norm die voor menig jurist voer voor discussie oplevert.
De rechtenstudent doet vervolgens een beroep op deze bepaling, maar zonder resultaat. De examencommissie wijst zijn verzoek af, omdat er volgens hen geen sprake is van voldoende bijzondere omstandigheden. De volgende instantie is het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit Leiden (hierna: het CBE). Ook deze instantie wijst het beroep van de student af.
De student laat het hier niet bij zitten en stapt naar de Raad van State. Volgens hem is er sprake van bijzondere omstandigheden omdat hij een 8,0 voor zijn scriptie heeft gehaald en zijn begeleider niet snel hoge cijfers geeft. Ook heeft hij meer studiepunten behaald dan vereist (185 in plaats van 180). Verder heeft hij nog aanvullende vakken gevolgd, les gegeven op de universiteit en heeft hij samen met andere studenten een huurteam opgericht.
De Raad van State was hier echter niet van onder de indruk. Zij stelt voorop dat de examencommissie veel vrijheid heeft bij de beoordeling of er sprake is van een bijzonder geval waarin cum laude alsnog moet worden toegekend. Kort samengevat is de Raad van State het met de examencommissie eens dat veel andere studenten vergelijkbare werkzaamheden of activiteiten uitvoeren, waarmee dit dus niet bijzonder is. Verder heeft de examencommissie zich op het standpunt mogen stellen dat de werkzaamheden geen zelfstandige wetenschappelijke activiteiten zijn die het predicaat ‘cum laude’ rechtvaardigen.
Tussenconclusie
Ondanks de goede resultaten en bijzondere inspanningen van de student, is zijn werk niet beloond met het predicaat ‘cum laude’. Wat mij betreft verdient hij wel een dikke 10 (en daarmee het predicaat summa cum laude) voor zijn inzet.
Het vervolg
Hoe gaat dit verhaal verder? Over het algemeen met een masterstudie. De student liet het er echter nog niet bij zitten.
Na de uitspraak van de Raad van State heeft de student de examencommissie opnieuw verzocht om het predicaat ‘cum laude’ te verlenen. Volgens de student volgt uit de eerdergenoemde uitspraak dat zijn werkzaamheden voor het zogenoemde huurteam een onderscheidend karakter hebben, waardoor er sprake is van een bijzonder geval.
De examencommissie wijst dit verzoekt wederom af. Het CBE verklaart het beroep eveneens ongegrond. Vervolgens stelt de student wederom beroep in bij de Raad van State.
Deze keer kon de Raad van State echter korter zijn. Zij had namelijk al een uitspraak gedaan over hetzelfde onderwerp. De argumenten die de student aanvoerde, zijn geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Te meer nu hij een beroep doet op een oordeel in de eerste uitspraak. De Raad van State verklaart zijn beroep voor de tweede keer ongegrond.
Eindconclusie
Daar waar de ene student feest viert na het behalen van een 5,5, procedeert de andere student twee keer tot aan de Raad van State over het recht op het predicaat ‘cum laude’. Verschil moet er zijn, zullen we maar zeggen.
Vanuit een juridische bril kan ik de eerste procedureronde volgen. Het is bovendien een leuke praktijkervaring als rechtenstudent. De tweede procedureronde had de student wat mij betreft beter achterwege kunnen laten. Mogelijk leidt deze praktijkervaring wel tot een bijzondere omstandigheid indien zich eenzelfde discussie voordoet bij het behalen van zijn masterdiploma. Op basis van deze uitspraken schat ik die kans echter laag in.