Wat was er aan de hand?
Een openbaar vervoersbedrijf hanteert een schriftelijk tatoeagebeleid voor haar werknemers, die werkzaam zijn als buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s)[1]. Op grond van dit beleid is het deze werknemers verboden hun tatoeages[2] zichtbaar te hebben tijdens de uitvoering van hun dienst in uniform[3]. BOA’s moeten volgens het bedrijf een gezag uitstralende en neutrale houding aan kunnen nemen. En dat is niet het geval, volgens het ov-bedrijf, indien lichaamsversieringen zichtbaar worden gedragen.
Een werknemer van het ov-bedrijf trekt dit beleid – of een zichtbare tatoeage tijdens haar dienst verboden kan worden – in twijfel en start een procedure. Zij wil zichzelf kunnen zijn op haar werk.
Wat beslist de (kanton)rechter?
De Rotterdamse kantonrechter[4] diende een oordeel over deze kwestie te vellen.
Het ov-bedrijf werd in het gelijk gesteld. Een werkgever bepaalt in principe hoe hij, via zijn personeel, naar buiten wil treden[5], maar daaraan zitten wel grenzen. Zo mag het beleid niet strijdig zijn met goed werkgeverschap, de redelijkheid en billijkheid of met fundamentele grondrechten. Volgens de kantonrechter heeft het bedrijf de grenzen echter niet overschreden. BOA’s hebben een bijzondere positie, omdat zij beschikken over politiebevoegdheden en geweldsmiddelen. Dat vereist een neutrale en professionele uitstraling, aldus de kantonrechter. De werkneemster wil met haar tatoeage juist de mens achter de BOA laten zien, maar dat is nu juist niet de bedoeling en dat mag en kan de werkgever verbieden. Reizigers hoeven namelijk slechts ’de BOA’ te zien, die ingrijpt als het noodzakelijk is en niet de persoon achter de BOA.
Dit beleid tast de vrijheid om een tatoeage te dragen, die overeenstemt met persoonlijke voorkeuren of waarden, ook niet aan. De BOA kan namelijk een tatoeage laten zetten en deze in de vrije tijd of tijdens ‘de dienst in burger’ ook zichtbaar dragen. Het beleid is ook gemakkelijk uitvoerbaar, bijvoorbeeld door lange mouwen te dragen of een extra knoopje dicht te doen.
Conclusie
Een werkgever kan op basis van de instructiebevoegdheid zichtbare tatoeages op het werk verbieden. Hoe ver die bevoegdheid reikt, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Voor werknemers is het van belang – zeker bij het vervullen van representatieve en/of openbare functies – goed na te denken over en rekening te houden met de plaats van een tatoeage (denk aan: nek, hoofd en handen) en zich af te vragen of de tatoeage goed te bedekken is.
Inmiddels heb ik begrepen dat hoger beroep zal worden ingesteld tegen deze uitspraak. Ik houd u uiteraard op de hoogte van de uitspraak.