Geen leuk onderwerp. Maar toch goed om af en toe bij stil te staan. Als je partner overlijdt en jij zijn of haar aandeel in het vermogen erft, moet je daarover belasting betalen. Voor de hoogte van de belasting is het dus van belang om vast te stellen, welk gedeelte van het vermogen van jou en welke gedeelte van je partner was. Over je eigen aandeel betaal je namelijk geen belasting.
In februari deed de Hoge Raad een uitspraak in een zaak waarin discussie was ontstaan met de belastingdienst over deze vermogensverdeling.
Een man en een vrouw waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Ze hadden een aardig vermogen. Waarop zij dus ieder voor 50% gerechtigd waren. Zij besluiten alsnog huwelijkse voorwaarden te maken. Daarbij wordt 90% van het vermogen aan de vrouw toegedeeld. Kort daarna overlijdt de man door ziekte.
Vervolgens ontstaat een discussie met de belastingdienst. De vrouw moet erfbelasting betalen, maar waarover moet deze berekend worden? De vrouw is van mening dat dit alleen moet worden berekend over de 10% die zij erft van de man. Op grond van de huwelijkse voorwaarden laat de man immers maar 10% na. De andere 90% is immers al van haar, dus daarover mag volgens haar geen erfbelasting worden berekend.
De belastingdienst is van mening dat de belasting moet worden berekend over de helft van het vermogen van de echtgenoten. De dienst is namelijk van mening dat die huwelijkse voorwaarden alleen zijn aangegaan om belasting te ontduiken. Op het moment dat de huwelijkse voorwaarden werden gesloten was de man namelijk al ernstig ziek. Daarom wisten partijen dat er geen sprake was van enigszins gelijke sterftekansen.
De rechtbank was het met de vrouw eens, in hoger beroep werd juist in het voordeel van de belastingdienst geoordeeld.
Omdat de financiële belangen hoog waren heeft de vrouw besloten de zaak ook nog eens te laten beoordelen door de Hoge Raad. En met succes.
De Hoge Raad is het namelijk niet eens met de norm die de belastingdienst hanteert. Om te kunnen spreken van “belastingontduiking” is het niet voldoende dat er op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden geen sprake was van enigszins gelijke levens- en sterftekansen. Anders gezegd, dat de man op dat moment al ziek was, en daarom zijn kans om eerder te overlijden groter was, dan de kans op overlijden bij de vrouw, was niet voldoende. De Hoge Raad geeft aan dat het betoog van de belastingdienst alleen had kunnen slagen indien het “zo goed als zeker is” dat de man, eerder zou overlijden dan de vrouw. Daarvan was geen sprake.
Een voorzichtig happy end dus aan een droevige geschiedenis. De aanhouder heeft gewonnen. Bovendien is nu voor de toekomst op dit vlak meer duidelijk. Daarmee kunnen in vergelijkbare gevallen dit soort langdurige conflicten hopelijk worden beperkt. De te hanteren norm is duidelijk. Mochten mensen in vergelijkbare gevallen een dergelijke stap willen nemen, dan is dus duidelijk waarop dient te worden gelet.